De (de-)identificatie met ons lichaam en de genderverwarring

Je zit niet in een verkeerd lichaam. Maar het kan wel voelen alsof je in een verkeerd lichaam zit. En dat gevoel is echt. Het is intens en verwarrend, en verdient aandacht en erkenning. Tegelijkertijd is het waardevol om te onderzoeken wat eronder ligt – vóórdat iemand besluit tot een levensveranderende, ingrijpende transformatie van het lichaam.

Want dat diepe gevoel van vervreemding van het eigen lijf kan voortkomen uit iets dat vaak niet wordt meegenomen in het gesprek: vroege ervaringen, innerlijke splitsing, trauma, afwijzing, een gevoel van niet welkom zijn in het leven of in het eigen geslacht. Het zijn thema’s die soms onder de oppervlakte meespelen, zonder dat iemand zich daar direct van bewust is.

Dat betekent niet dat er één waarheid is, of dat alle keuzes hetzelfde pad zouden moeten volgen. Maar het kan wel ontzettend belangrijk zijn om te vertragen en te onderzoeken:
Waar komt dit gevoel vandaan? En wat wil er écht gezien of gevoeld worden?

Voor sommige mensen is een transitie een bevrijding. Voor anderen kan het blijken dat het verlangen om te veranderen voortkomt uit iets wat geheeld wil worden – niet operatief, maar emotioneel of relationeel.

Er is geen pasklaar antwoord. Maar er is wél ruimte voor vragen. En misschien begint echte transformatie daar.

Wij zijn niet ons lichaam — we hebben een lichaam. Het is ons voertuig, het huis waarin we tijdelijk wonen, het middel waardoor we voelen, waarnemen, ervaren. Het ‘ik’ dat we van binnen zijn, is iets groters, iets dat niet volledig samenvalt met huid, botten en spieren.

Het lichaam als gevangenis

Toch kan het lichaam voelen als een gevangenis wanneer er een diepe mismatch wordt ervaren tussen wie iemand van binnen voelt te zijn en wat het lichaam van buiten laat zien. Het idee niet in het juiste lichaam te zitten kan dan leiden tot intense onvrede, spanningen, of zelfs afwijzing van het eigen lijf. De hoop ontstaat dat, als het lichaam wordt aangepast, het innerlijke ongemak zal verdwijnen. En soms is dat ook zo — voor sommige mensen brengt dat daadwerkelijke verlichting.

Maar het is ook een eerlijke en wezenlijke vraag: Komt het ongemak echt uit het lichaam?

Of probeert het lichaam iets te vertellen wat nog niet gehoord is?
Zolang het lichaam wordt gezien als het probleem dat opgelost moet worden, missen we misschien de kans om te luisteren naar wat er dieper speelt. Want het verlangen naar verandering is vaak niet alleen lichamelijk – het raakt aan bestaansrecht, hechting, erkenning, gezien willen worden.

Dat betekent niet dat fysieke verandering nooit de juiste weg is. Maar wel dat het helend kan zijn om eerst stil te staan. Om te luisteren naar wat het lichaam eigenlijk zegt, vóórdat we het willen veranderen.

Genderdysforie en de zoektocht naar heelheid

Genderdysforie – het gevoel dat het lichaam niet overeenkomt met het innerlijke geslacht – is een ervaring die diepe verwarring en lijden kan veroorzaken. Sommigen kiezen ervoor om in transitie te gaan, soms tot aan operaties toe die het lichaam aanpassen aan het beleefde geslacht.

Voor een deel van deze mensen is de transitie een opluchting, een verademing.

Maar er is ook een groeiende groep die zich na verloop van tijd realiseert dat de ingreep hen niet het geluk heeft gebracht waarop gehoopt werd. Niet zelden blijkt dat er al vóór de transitie sprake was van psychische pijn, trauma of een diepgeworteld gevoel van (zelf)afwijzing.

De onderliggende oorzaak van genderdysforie

In sommige gevallen kwam men er pas later achter dat de genderdysforie niet op zichzelf stond, maar voortkwam uit ervaringen van misbruik, een instabiele hechting of andere psychosociale verwondingen. Het lichaam werd het toneel waarop innerlijke pijn zichtbaar werd – en ook het terrein waarop die pijn werd geprobeerd op te lossen.
Onderzoek wijst uit dat drie op de tien spijt hebben van de transitie. Meer dan de helft van de ondervraagden gaf aan dat zij zich achteraf onvoldoende gehoord, bevraagd of begrepen voelden door de artsen die de medische weg begeleidden.

Misschien is het hiermee wel een beetje zoals met het krijgen van een kind. Er leeft een groot verlangen, een idealisatie, een verwachting van vervulling. Maar als het eenmaal zover is, blijkt het soms anders te voelen dan gehoopt. De roze wolk blijkt in sommige gevallen een donderwolk. Niet omdat het verlangen niet oprecht was, maar omdat het geluk dat verwacht werd, niet komt.
En precies dat – de teleurstelling over het uitblijvende geluk – kan ons iets leren over de oorsprong van het verlangen. Over wat er werkelijk gezien en erkend wil worden. Niet om transitie te veroordelen, maar om er met meer diepgang, aandacht en zorg naar te kijken.

De grondslag van dit alles is vaak te vinden in de peri- en prenatale psychologie.

Vanuit mijn ervaring op dit gebied zie ik dat gevoelens van afwijzing of vervreemding van het eigen lichaam hun wortels kunnen hebben in de zwangerschap of geboorteperiode.

Wanneer een kind niet het geslacht heeft waar de ouders – bewust of onbewust – op hoopten, kan dat door het kind haarfijn worden aangevoeld. Ieder kind wil namelijk erkend en welkom zijn precies zoals het is. Als die erkenning ontbreekt, gaat het kind zich aanpassen. Niet uit opstandigheid, maar uit levensnoodzaak.
Erbij horen is van essentieel belang. En dus wordt, vaak op onbewust niveau, een poging gedaan om alsnog die liefde, acceptatie of plek te verdienen. Soms door gedrag, soms door identificatie, soms zelfs door het lichaam als probleem te ervaren. Want als het lichaam anders was, dan… misschien wél.

De kern van het innerlijk conflict

In dat diepe verlangen naar gezien worden schuilt vaak de kern van het innerlijke conflict – lang voordat er woorden voor waren, of bewuste gedachten.
Als een kind niet het geslacht heeft dat door de ouders gewenst was, voelt het kind dat – hoe jong het ook is. Zelfs als het nog in de baarmoeder zit, pikt het feilloos signalen op. De foetus ervaart op energetisch niveau of het welkom is zoals het is, of dat er – subtiel of uitgesproken – een voorkeur was voor een jongetje of meisje.
Omdat we voor zo’n 95% aangestuurd worden vanuit onze onbewuste programma’s, zijn we ons daar later nauwelijks van bewust. Toch gaan we er wél naar leven. We passen ons gedrag, zelfbeeld en zelfs onze identiteit aan aan de onderliggende boodschap: zoals ik ben, is niet genoeg.

Lange tijd werd er verkeerd gedacht

Lange tijd werd gedacht dat baby’s in hun eerste levensfase nog nauwelijks iets kunnen opnemen – laat staan dat ze iets zouden ‘weten’. Maar juist in die eerste duizend dagen – vanaf de conceptie tot ongeveer twee jaar na de geboorte – is het systeem volledig open. Alles wordt opgenomen: toon, sfeer, aanraking, afwezigheid, spanning, verlangen. Hoe eerder een ervaring plaatsvindt, hoe dieper deze zich vastzet in het lichaam en het zenuwstelsel.

De onzichtbare imprintlagen

Dat zijn de onzichtbare imprintlagen waarop we bouwen, zonder te weten dat ze er zijn. En precies daarom is het zo waardevol om terug te kijken – niet om te beschuldigen, maar om te begrijpen waar bepaalde gevoelens, overtuigingen of lichamelijke spanningen vandaan komen.
Misschien klinkt dat vreemd. Misschien roept het zelfs weerstand op. Maar als we accepteren dat wij elektrische wezens zijn, wordt het ineens een stuk minder onwaarschijnlijk. Elke cel in ons lichaam straalt een frequentie uit, en kan informatie zenden én ontvangen. Onze organen doen dat ook – en met name het hart en de hersenen zijn daar bijzonder krachtig in.

De invloed van de hersenen

De hersenen zenden de hele dag signalen uit op verschillende frequenties. Gedachten, overtuigingen, verlangens: ze dragen een trilling met zich mee. Hoe sterker en langduriger die zijn, hoe groter hun impact. Een wens die krachtig is en lang wordt vastgehouden, zendt een duidelijke boodschap uit – en kan, bewust of onbewust, van invloed zijn op het leven dat wordt ontvangen.

Moeder en kind zijn in het begin één geheel.

In de baarmoeder is die symbiose het allersterkst. Wat de moeder voelt, voelt het kind mee. Is de moeder blij, ontspannen of liefdevol verbonden, dan ervaart het kind dat als veilig en voedend. Maar is zij somber, gespannen of angstig, dan stroomt ook dat mee naar het kind.
Zelfs de verwachtingen of verlangens van de moeder – hoe subtiel ook – worden op gevoelsniveau opgevangen. Als een moeder (of vader) een bepaald beeld heeft van hoe het kind zou moeten zijn om echt welkom te zijn, dan voelt het kind dat. Niet in woorden, maar in energie. Klinkt dat ongelooflijk? Denk dan eens aan hoe vanzelfsprekend we het vinden dat we met één klik een film of playlist streamen via onzichtbare signalen in de lucht. Als dat kan – wereldwijd en draadloos – hoe vreemd is het dan werkelijk dat moeder en kind, die fysiek met elkaar verbonden zijn, elkaars signalen feilloos oppikken?

Een kind is bereid zijn of haar ware zelf te onderdrukken om erbij te kunnen horen.

Dat gebeurt niet bewust, maar als pure overlevingsstrategie. Vanuit die diepe drang naar verbinding creëert het kind een aangepast zelf – een versie die wel past binnen wat de omgeving (vaak onuitgesproken) verwacht of verlangt.
Soms betekent dat dat een kind zich gaat gedragen zoals een jongetje of meisje waarvan gedacht wordt dat het zo moet zijn. In sommige gevallen gaat het kind zich zelfs zó identificeren met dat aangepaste beeld, dat het ook zo gaat voelen. Deze gevoelens en ideeën ontstaan niet zomaar, maar vinden hun oorsprong in een diep gevoel van innerlijke ontgronding.

Het basisbesef

Het basisbesef van ik mag er zijn zoals ik ben ontbreekt dan. In plaats daarvan ontstaat het gevoel: ik ben pas oké als ik anders ben. En precies daar begint het losraken van het ware zelf – niet omdat het kind dat wil, maar omdat het zich aanpast om te overleven.
Ik ontmoette eens een vrouw die al lange tijd single was. Ze verlangde diep naar een kind – niet zomaar uit een romantisch ideaal, maar omdat haar biologische klok begon te tikken. Uiteindelijk besloot ze via een donor zwanger te worden. In dat verlangen zat ook de hoop dat het een jongetje zou worden. Misschien omdat ze zichzelf met een zoon zag. Misschien omdat het verlangen naar een mannelijke energie in haar leven zo groot was.

Maar het lot bepaalde anders: het werd een meisje.

Dat stelde haar teleur, al sprak ze dat niet direct uit. Ze hield van haar dochter, daar was geen twijfel over. Maar ergens bleef het gemis van haar oorspronkelijke wens voelbaar.
Toen haar dochter ouder werd, begon ze zich meer te gedragen als een jongen. Ze koos liever voor jongenskleding, stoer speelgoed, en wilde niet in de hokjes passen die men bij meisjes verwacht. De moeder kon haar daarin goed accepteren – ze vond het eigenlijk wel mooi dat haar dochter zo vrij was in wie ze wilde zijn.
Wat ze zich echter niet realiseerde, was dat het mogelijk niet alleen de vrijheid van het kind was, maar ook een echo van haar eigen verlangen. Dat is een diepe, onuitgesproken wens die ooit in stilte werd uitgesproken – en ergens, onbewust, werd opgepikt.

De invloed van een alleen geboren tweeling

Jacqueline Conings schrijft hier in haar boek Alleen geboren ook over

Van de tien zwangerschappen die beginnen als tweeling, wordt er slechts één daadwerkelijk als tweeling geboren. De anderen eindigen in een zogenaamde ‘alleen geboren tweeling’. In de meeste gevallen weet men dat niet eens. Vaak komt het pas veel later aan het licht – bijvoorbeeld tijdens therapie of innerlijk werk – wanneer iemand onverklaarbare gevoelens van gemis, verwarring of niet-helemaal-heel zijn ervaart.

Van de alleen geboren tweelingen is zo’n 70% oorspronkelijk een twee-eiige tweeling.

Ongeveer de helft daarvan bestaat uit een tweeling van verschillend geslacht. Slechts een klein percentage daarvan overleeft de zwangerschap met z’n tweeën.
Omdat tweelingen in de baarmoeder een zeer sterke energetische en emotionele verbinding met elkaar hebben, kan het verlies van de ander diepe sporen nalaten. Soms uit zich dat in een identiteitsverwarring: een gevoel van niet compleet zijn, in het verkeerde lichaam zitten, of zelfs het gevoel dat er iets van het ‘zelf’ ontbreekt.

In sommige gevallen heeft het kind – onbewust – een identiteitswissel ondergaan.

Het neemt iets over van de overleden tweelinghelft. Dat kan zich op allerlei manieren uiten, waaronder ook op het gebied van genderbeleving. Wat iemand als genderdysforie ervaart, kan in sommige gevallen een echo zijn van een vroeg verlies.
Het verklaart niet alles, maar laat wel een laag zien die vaak over het hoofd wordt gezien. En juist daarom is het van waarde om met open blik te onderzoeken: van wie zijn de gevoelens die ik draag? En wie ben ik eigenlijk, als ik dat onderscheid durf te maken?

Het zou waardevol zijn als artsen, psychologen en andere betrokken professionals meer aandacht zouden hebben voor de inzichten uit de peri- en prenatale psychologie bij mensen die kampen met diepgewortelde identiteitsvragen, waaronder genderdysforie.

Voorafgaand aan een levensveranderende operatie is het belangrijk om te onderzoeken of vroege ervaringen, zoals prenataal verlies (bijvoorbeeld een verdwenen tweelinghelft), trauma of hechtingsproblematiek een rol spelen in het innerlijk conflict. Want wat zich op latere leeftijd uit als een strijd met het lichaam, kan in sommige gevallen geworteld zijn in iets dat veel eerder is begonnen – nog vóór de geboorte.

Helaas ontbreekt deze kennis nog vaak binnen de reguliere medische benadering. En juist daarom is het zo belangrijk dat we de blik verruimen. Niet om keuzes te veroordelen, maar om ze te verdiepen. Om mensen werkelijk te zien in wie ze zijn én waar ze vandaan komen.

genderdysforie